Oelewapper

Ik ben een fan van Daniël Lohues.
Afgelopen zaterdag las ik zijn column in het Dagblad van het Noorden.
Over zijn buren, de familie Uil.
Eerst waren ze heel leuk, maar later was hij ze liever kwijt dan rijk….
Oelewappers…prachtig gevonden!

En mooi verhaal weer en uit het leven gegrepen, zou ik zeggen.
We hebben er allemaal misschien wel eens mee te maken gehad.
Eerst leek het heel leuk, maar later komen er toch problemen.
Erover praten helpt om eruit te komen; om gezamenlijk een oplossing te vinden.

Heeft u ook problemen met uw buren? uw familielid? uw collega?
Ik help u om eruit te komen en het conflict op te lossen!

Oelewapper
Ja, ik zag ze al wel eens vliegen. In het tweeduister en daarna, achter het huis. Mysterieus. Je hoort ze niet als ze vliegen. Twee uilen. Die maken geen geluid als ze klappen met hun vleugels. Een prachtig voorbeeld van evolutie. De allereerste uilen ooit hadden vleugels die je gewoon hoort tijdens het vliegen. Maar omdat ze ’s nachts gingen jagen, hoorden muisjes de uil al aan komen. De uilen met de minst geluid makende vleugels vingen de meeste muisjes. De fladderaars overleefden niet. De iets stillere uilen maakten jonkies met andere stille uilen. En daar de stilste uilen van, vingen weer het meest. Die maakten weer jonkies met andere nog stillere uilen. En die ontwikkeling ging maar door en door. En nu hebben uilen de veertjes precies zo aan de vleugels zitten, dat het vliegen geruisloos gaat.
Het vliegen wel ja. Maar uilen kunnen ook piepen. Achter het huis heb ik wat bomen staan. Daar zitten ze in. Dat piepen gaat best hard. De ene uil blijft op het nest met de uilskuikens. De ander gaat op pad om te jagen. Die vliegt dan met de gevangen prooi in het donker terug naar het nest, en piept dan zo van: “waor be’j?” Op het nest piept de ander terug: “hierzoot!” De vliegende uil piept keihard terug: “ja, waor dan?” Die op het nest weer: “ja hier jonge, dikke sjomp!” En dat dus de hele nacht door.
De eerste nacht dat het gebeurde, vond ik het nog mooi. De tweede nacht vond ik het al wat minder. De derde nacht was het mooiste er wel af. Het is echt hard, ik overdrijf niet. Piep! Piep! Piep! Dus ik het raam dicht. Oordopjes achter in een laadje gevonden. Hielp niks. Ik naar buiten. Roepen. “Gao toch weg! Het is hier niet de Fabeltjeskrant!” Heb een paar keer met een ongeladen buks geschoten. Ze stopten niet eens met piepen. Op een gegeven moment liep ik in adamskostuum, met een brandende, opgerolde krant als fakkel, te wapperen en te schreeuwen onder de bomen. Toen zijn ze weggevlogen. Heel ver in de verte hoorde ik ze nog piepen. Maar toen kon ik niet meer slapen omdat ik dacht aan die uilskuikens die nu misschien wel zouden verhongeren.
(Dagblad van het Noorden, 8 juli 2017)